De Indiase historicus Partha Chatterjee merkte ooit sarcastisch op dat wat eens werd beschouwd als ‘one of Europe’s most magnificent gifts to the world’ – het nationalisme – tegenwoordig wordt gezien als ‘a dark (…) unpredictable force (…) threatening the orderly calm of civilized life.’ De periode van de Middeleeuwen heeft op twee manieren bijgedragen aan de ontwikkeling van deze twijfelachtige Europese erfenis: als bakermat van de natiestaat en als bron van inspiratie voor de creatie van nationale mythen. Deze oratie gaat over het eerste proces. Aan de orde gesteld wordt de vraag, hoe Engelse geschiedschrijvers zich met het koninkrijk Engeland identificeerden op twee voor de uiting van nationale verbondenheid gevoelige momenten gedurende de twaalfde eeuw: eerst rond 1140 bij de afweer van een Schotse invasie tijdens een periode van burgeroorlog, vervolgens een halve eeuw later, toen de Engelse koning Richard Leeuwenhart een hoofdrol voor zich opeiste in de derde kruistocht naar Palestina. Duidelijk blijkt dat reeds in deze vroege periode bij de constructie van nationale identiteit in geschiedverhalen gebruik werd gemaakt van geraffineerde retorische schema’s en narratieve kunstgrepen. Peter Hoppenbrouwers (1954) studeerde geschiedenis aan de Universiteit te Leiden. Hij promoveerde in 1992 aan de Wageningen Universiteit op een sociaal-historische studie over de dorpen van het Land van Heusden in de late Middeleeuwen.
Hoppenbrouwers was van 1984 tot 1994 directeur van het Nederlands Agronomisch-Historisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen en van 1994 tot 2000 universitair (hoofd)docent middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Sedert februari 2001 is hij hoogleraar in de geschiedenis van de Middeleeuwen aan de Universiteit van Amsterdam.