In het titelverhaal Speelkameraadjes wordt een vriendschap opnieuw gedefinieerd. Wat begint als een luchtige nabijheid – gedeelde momenten, gesprekken die tot diep in de nacht doorgaan – groeit uit tot een gevaarlijk spanningsveld. Twee mensen ontdekken dat “vrienden zijn” niet altijd genoeg is, dat hun lichamen meer zeggen dan woorden, en dat elke aanraking een uitnodiging kan zijn om verder te gaan.
Een warme zomeravond. Gelach dat plotseling stilvalt. Een hand die over een arm glijdt en daar blijft rusten. Een ademhaling die sneller gaat, een blik die niet meer loslaat. De stilte wordt zwaarder, de lucht voller, tot geen van beiden nog kan doen alsof het spel niet allang veranderd is.
Een bundel over verboden intimiteit, heimelijke verlangens en de momenten waarop we beseffen: er is geen weg meer terug.